|
Inleiding Algemeen en Noordbroek
|
|
"Ik wil een dagboek beginnen" Op 1 januari 1841 begon Abraham Rutgers van der Loeff met zijn eerste dagboekaantekening. Een dagboek dat hij gedurende een periode van meer dan veertig jaar zou gaan bijhouden.
De romanogotische kerk van Noordbroek |
Toen hij begon met zijn eerste dagboekaantekening was hij 32 jaar. Hij had zijn studie aan de Groninger universiteit (de toenmalige hogeschool) al weer enige tijd achter de rug. Daar was hij actief geweest als rector van het Groningse studentencorps. Hij behoorde tot de zogenaamde Groninger richting in de theologie. Deze groep theologen, met o.a. als voorman Petrus Hofstede de Groot, vormde een verlichte stroming binnen de hervormde kerk. Zij legden een groot accent op zaken als opvoeding, onderwijs en armenzorg als uitvloeisel van wat zij zagen als de bijbelse opdracht vanuit het evangelie.
|
In 1831 had hij deelgenomen aan de Tiendaagse Veldtocht met een door hem in 1830 geformeerde flankeurscompagnie van studenten uit Groningen en Franeker. Maar dat was alweer zo'n tien jaar voordat hij met zijn dagboek begon. Begin 1841 riep hij zijn wapenbroeders op om op 4 augustus 1841 dit op een feestelijke wijze te herdenken. In zijn dagboek doet hij uitgebreid verslag van de feestelijkheden op deze dag, die hij karakteriseert als
| ”hij behoort tot de aangenaamsten van het leven en voor ons allen zeker ook tot de belangrijksten”. | |
|
In de tussentijd was hij in 1835 in Veendam getrouwd met Romelia van der Tuuk. Hij was toen al predikant in Slochteren, zijn eerste gemeente.
| | De pastorie van Noordbroek waar vier van zijn kinderen werden geboren | |
Hun eerste kind, een zoon Abraham genoemd, werd in Veendam geboren bij de ouders van Romelia thuis, maar overleed al een dag na de geboorte. Op 20 november 1836 deed Van der Loeff intrede als predikant in de hervormde kerk van Noordbroek, zijn tweede gemeente. Tijdens zijn predikantschap in Noordbroek werden achtereenvolgens Suzanna Maria (1837), Abraham (1839), Michaël (1840), Pieter Arnoud (1842) en Ellegonde Durande (1844) geboren. Enkele maanden na de geboorte van Ellegonde vertrok het gezin naar Zutphen, waarnaar Van der Loeff een beroep als predikant had aanvaard. Daar overleed Ellegonde Durande in 1846. In hetzelfde jaar werd daar hun zoon Theodoor geboren. In Leiden, waar hij op 9 mei 1847 intrede had gedaan werden achtereenvolgens Marcus (1847), Manta (1848), Jan Bertram (1849) en Ellegonda Duranda (1850), Wijnand (1851), Romelia (1854) en Johannes (1855) geboren.
|
Terug naar 1841 ”Ik wil een dagboek beginnen” schreef hij in zijn studeerkamer in de mooie pastorie van Noordbroek, die naast de majestueuze kerk stond. De kerk die bij de bouw in de 14e eeuw al het symbool vormde van de welstand van de bouwers van toen. Maar ook in de 19e eeuw was de kerk het onbetwistbare bezit van de welgestelde boeren in dit deel van Groningen. De arbeiders in de streek zagen deze kerk vooral als een boerenbezit, waar zij zich bepaald niet thuis voelden. In de 20e eeuw vormde dit klasseverschil tussen boeren en arbeiders bijna de ondergang van de kerk.
| | Fragment van het laatste oordeel in de kerk van Noordbroek | |
De toenmalige gemeenteraad van Oosterbroek dreigde een subsidie voor de restauratie van de kerk te weigeren met als argument, verwoord door één van de toenmalig raadsleden van de PSP, dat het geld beter besteed kon worden aan een nieuwe riolering of een zwembad dan aan een gebouw waar een handjevol mensen gebruik van maakte (bron: Nieuwsblad van het Noorden d.d. 23 oktober 1967). Op het laatste nippertje werd de kerk, waar Abraham Rutgers van der Loeff zoveel jaren had gepreekt, van de ondergang gered. Na de restauratie werden de oude schilderingen op de gewelven weer zichtbaar, die eeuwenlang onder een pleisterlaag hadden gezeten. Abraham Rutgers van der Loeff heeft ze nooit kunnen zien. Misschien zou hij geglimlacht hebben bij het zien van de afbeelding van het laatste oordeel, waarin zonder onderscheid des persoons, ook rijke en vooraanstaande personen richting hel worden gedirigeerd.
|
Zouden zijn ervaringen in Noordbroek, een agrarische gemeenschap met grote standsverschillen, bepalend zijn geweest voor zijn activiteiten op maatschappelijk terrein in een latere fase van zijn leven?
Zeker is wel dat hij in Noordbroek weinig gesprekspartners vond, waarmee hij over theologische onderwerpen kon discussiëren. De rijke boeren, die het ook in het kerkbestuur voor het zeggen hadden, leken nauwelijks geïnteresseerd. Het zal waarschijnlijk om die reden zijn dat hij veelvuldig contact had met zijn doopsgezinde collega, Jacob Bodisco. Met grote regelmaat wordt Bodisco in zijn dagboek genoemd als een aangename gesprekspartner met wie hij veelvuldig zowel over theologische zaken als over sociale kwesties sprak.
| | De buitenplaats Veenhuizen in Noordbroek van de familie Gockinga waar Abraham Rutgers van der Loeff regelmatig op bezoek ging (bron afbeelding Groninger Archieven) | |
|
Een andere gesprekspartner van Van der Loeff in zijn Noordbroekerperiode was Joseph Gockinga, telg van een invloedrijke familie in het Oldambt. Gockinga was onder andere Tweede Kamerlid, curator van de Hogeschool van Groningen (= de latere universiteit) en - zeker niet onbelangrijk - kerkvoogd van de kerk in Noordbroek. Met Gockinga besprak hij dan ook regelmatige politieke aangelegenheden, zowel op plaatselijk, provinciaal als landelijk terrein.
|
Ook, zo blijkt uit het dagboek, had Van der Loeff regelmatig gesprekken met de plaatselijke geneesheer Jouke Sywkes Bleeker. Van tijd tot tijd proef je wel enige animositeit tussen beiden, vooral als het gaat over zaken waar beide mannen zich mee bezighielden, t.w. de armenzorg in Noordbroek.
|
Zijn relatie met de per 1 januari 1842 benoemde burgemeester van Noordbroek. Wicher Pieters Middel, was bepaald niet warm te noemen. Zo schreef hij als reactie op het bericht van de benoeming:
| ”…en hoorde daar met schrik, dat W. Middel onze burgemeester geworden was. Het ontstemde mij zeer, zoodat ik naauwelijks mijn werk kon doen”. | |
Een paar dagen later gevolgd door
| ”’S morgens kreeg ik onverwacht een bezoek van Middel die mij eens kwam polsen, raadplegen, voor zich innemen, ik weet niet wat! Ik gaf hem rondborstig te kennen hoe ik over Hem en zijne benoeming dacht en hield mij op eene behoorlijke voorzichtige distantie, zoodat hij weinig bij mij vorderde”. | |
|
Uit het dagboek wordt duidelijk dat bij de pastorie van Noordbroek ook een tuin en pastorieland behoorde. Van der Loeff werkte en verpoosde in de tuin. Het pastorieland werd verhuurd en de inkomsten ervan gingen naar de predikant. De gegevens uit het kadaster van 1832 leveren een aardig beeld op van de bezittingen die behoorden bij de pastorie van Noordbroek. In het totaal gaat het om zeven percelen: de pastorie, twee tuinpercelen, een zomerhuis met erf, een perceel weiland en twee percelen bouwland.
| | De kaart is afkomstig van de website HISGIS (= historisch geografisch informatiesysteem), de gegevens van de diverse percelen zijn gebaseerd op de kadastergegevens 1832 | |
|
Regelmatig komen in het dagboek ook de belangrijke zaken uit zijn persoonlijk leven voorbij. Zo schreef hij op 1 en 2 juli 1844:
| ”De weeën namen tegen de avond toe en snachts te 3 ure verloste zij voorspoedig van een meisje Onze dankbare vreugde is groot. Ik was zeer vermoeid ook van het veelvuldige brieven schrijven en sliep bijkans niet”. | |
De geboorte van deze dochter Ellegonde Durande, Gonne genoemd, werd op 4 juli 1844 ingeschreven bij de burgerlijke stand. Aangrijpend is in het dagboek de beschrijving van haar overlijden, maar dat staat in het volgende deel, waarin de jaren in Zutphen worden beschreven.
|
Het gedeelte Noordbroek sloot Van der Loeff op 24 september 1844 af met de woorden:
| ”Mijn gemoed was zeer vol bij het verlaten van de plaats waar ik zoovele gelukkige jaren heb doorgebragt en zoovele vrienden achter liet.”. | |
|
Maar voor het zover is valt er heel wat te lezen over wat hem in Noordbroek heeft beziggehouden.
|
|
|
|
|